Psychosomatische benadering

Delen op

De psychosomatische benadering is aanzienlijk geëvolueerd sinds de pioniers op dit gebied zich erin verdiepten.

Freud  beschouwde  lange tijd  somatische stoornissen als exclusiecriterium voor psychoanalyse. Het was zijn uitgangspunt  om alleen psychische stoornissen te behandelen. Hij heeft echter verschillende keren essentiële verbanden gelegd tussen orgaanziekten, narcistische stoornissen en traumatische neuroses, wat de kennis op dit gebied heeft doen toenemen.

Na Freud richtten de psychosomatici zich dus eerst op bepaalde ziekten zoals astma, hoge bloeddruk en andere waarmee, volgens hen,   bepaalde persoonlijkheidsprofielen of gedragspatronen correspondeerden.

Daarna zijn ze zich meer gaan toeleggen op de zieken in plaats van op de ziekten en sinds het werk van het IPSO (Institut de psychosomatique de Paris) in 1962 is er een veel beter begrip van de moeilijkheden die patiënten met somatische decompensaties ondervinden.

Psyche en soma, of we dat nu willen of niet, zijn in voortdurende interactie. Zo kan iedereen op een dag somatische aandoeningen ontwikkelen. We weten dat sommige mensen “gemakkelijker ziek worden” wanneer ze psychologische beproevingen ondergaan zoals een sterfgeval, een breuk, trauma’s….. en deze grotere kwetsbaarheid loopt soms gelijk met een voorbijgaande verminderde weerstand.

Orgaanziekten (kanker, enz.) hebben ook vaak gevolgen voor de psyche van de personen die eraan lijden.

Daarnaast zijn er ook mensen die vatbaar zijn voor ziekten omdat ze moeite hebben om zich uit te drukken, gevoelens te ervaren, bepaalde conflicten onder ogen te zien, om te gaan met de psychologische kant, te weerstaan aan de spanningen waaraan ze zijn blootgesteld. Deze spanningen kunnen dan massaal de vrije loop krijgen in het lichaam dat al kwetsbaar is en een reeds bestaande ziekte verergeren of er een veroorzaken.

Om de moeilijkheden van deze mensen, bij wie het psychisch functioneren begrensd is  (we spreken van ‘operatorisch’ of ‘alexithymisch’)  te benaderen, gebruiken we analysemethoden die een beetje verschillen van die van conventionele behandelingen. De sessies worden het vaakst face-to-face gehouden en de analyticus  grijpt meer in om de patiënt te helpen woorden te gebruiken, zijn emoties te benoemen, zijn interne conflicten te identificeren en zijn psyche te verrijken. Evolutie kan leiden tot een aanzienlijke verbetering van diens  psychische functioneren, waardoor hij kan beginnen fantaseren, dromen,  spanningen adequater  beheersen en zo  de ziekte, de overmatige somatische ontlading, aanzienlijk kan verlichten.

Evolutie kan uiteindelijk leiden tot een klassieke remedie.

Bibliografie

Anzieu D. (1995), Le moi-peau, Paris, Dunod.

Delaunoy J. (2006), Manger pour vivre ou vivre pour manger, Revue Belge de Psychanalyse Vol. 49.

Mc Dougall J. (1989), Théâtres du Corps, Paris, Gallimard.

Press J. (2010), La construction du sens, Paris, PUF.

Smadja C. (2001), La vie opératoire. Études psychanalytiques, Paris, PUF.

Smadja C. (2008), Les modèles psychanalytiques de la psychosomatique, Paris, PUF.

Zorn F. (1979), Mars, NRF, Gallimard.