Psychoanalyse en residentiële therapie

Delen op

Een verblijf in een residentieel psychoanalytisch centrum kan een uitweg bieden, wanneer een ambulante psychotherapie dreigt vast te lopen of wanneer psychisch lijden via spreken niet of onvoldoende mobiliseerbaar is gebleven. In een veilige omgeving buiten de vertrouwde levenscontext –een kliniek laat een grotere mogelijkheid tot containen toe- wordt een programma van verbale (individuele en groepspsychotherapie,…) en non-verbale (muziektherapie, lichaamswerk, drama, psychomotorische therapie,…) sessies aangeboden, die even zovele scènes vormen waarop de nog niet gesymboliseerde innerlijke wereld van de opgenomen patiënt kan uitgebeeld worden. De begeleiding door een multidisciplinair team dat door het psychoanalytisch gedachtegoed geïnspireerd is, én het intens samenleven in kleine groepen (ook buiten de therapiebeurten om, tijdens het samen ontbijten, de vrijetijdsbesteding, het overnachten in eenzelfde paviljoen van het centrum,…) genereren een waaier van niet geplande, verrassende ontmoetingen, confrontaties en ‘oude’ maar tegelijkertijd ook nieuwe ‘liefdeshistories’. Deze kunnen, mits bewerking, een stilgevallen innerlijke ontdekkingstocht onverwacht weer in beweging brengen, of tot voor de opname vreemd gebleven, niet toegankelijke, afgesplitste, uitgeageerde delen van de persoon alsnog zichtbaar en integreerbaar maken.

De -althans in een eerste termijn van het verblijf- minder eenzijdige nadruk op verbaliseren (woorden kunnen immers doorheen een ambulant proces weerstand geworden zijn, vijand van mentaliseren) én de grotere tolerantie binnen de kliniek voor ageren als potentiële vraag om erkenning van wat voordien niet gedacht, gehoord, beluisterd werd, openen nieuwe perspectieven, die toelaten de vicieuze cirkel van de demonische herhalingsdwang gemakkelijker te doorbreken. Het uitdrukkelijker creëren van ruimte voor beleven, ervaren, maakt het -in resonantie met de interne objecten van andere groepsleden- onbewust ‘vertellen’, het opvoeren van innerlijke drama’s waarvoor de patiënt in zijn ambulante therapie nog geen woorden vond, mogelijk.
Anders dan in een klassieke ambulante opstelling waarbij belangrijke figuren uit de levensgeschiedenis van de analysant in de overdracht naar de analyticus doorheen de jaren één voor één de revue passeren, worden in een kliniek overdrachten –versneld- verspreid en/of uitgesplitst over de verschillende teamleden, de leden van de leefgroep en de instelling als geheel. Elk teamlid heeft zijn eigen unieke levensgeschiedenis, zijn intieme gevoeligheden en affiniteiten met bepaalde problematieken en net die verscheidenheid verhoogt de kans op een geslaagde ontmoeting met de innerlijke wereld van de patiënt. Dat de multidisciplinaire equipe op geregelde momenten van de week bijeenkomt, om hun –soms botsende-tegenoverdrachten en uiteenlopende visies op de patiënt samen te leggen, samen te denken, en vervolgens het resultaat van die reflectie zonder ageren op passende wijze via woorden (interpretatie) aan de patiënt probeert terug te geven, is een niet zelden op (onbewuste) weerstanden stotende maar wezenlijke opdracht bij residentieel klinisch werk. ‘De derde’ is hier dus veel evidenter aanwezig dan in een ambulante praktijk en maakt de toegang tot een geïntegreerd beeld van de innerlijke structuur van de patiënt gemakkelijker.
Ook supervisiemomenten in kleinere of grotere groepen, waarbij de verschillende teams en zelfs de instelling in zijn geheel als het ware op de divan worden gelegd, voorkomen dat patiënten ongeweten inspelen op blinde vlekken van het team en van de kliniek.

Ook al heeft residentiële psychoanalyse zijn ‘eigenaardigheid’ en specificiteit, zijn troeven en zijn beperkingen, toch blijven de doelstellingen ervan voor de analyticus vrij dicht liggen bij die van een ambulante psychotherapie. Het creëren van een niet te strak of niet te los zittende psychische huid die een betere afgrenzing van binnen en buiten toelaat en een verhoogde capaciteit om psychisch lijden te lijden (mentaliseren, containen), het goed doorwerken van aan de oedipale fase verbonden opdrachten (ook al dringt een preoedipale problematiek zich vaak hardnekkiger en zichtbaarder op), het minder herhalen en meer herinneren en doorwerken, het favoriseren van een proces van permanente verandering van omgang met de interne wereld en de interne objectrelaties, een minder eenzijdig en rigide hanteren van (vooral primitievere) verdedigingsmechanismen, zijn maar enkele van de ook in ambulante psychoanalytische psychotherapie nagestreefde doelen. In die zin vormt een residentieel verblijf –tenminste als één en ander ‘voldoende goed’ verlopen is- een ‘ideale’ voorbereiding voor ambulant psychoanalytisch werk. Dat de in de kliniek werkende psychoanalytici met beide settings vertrouwd zijn, maakt het –ook voor de analysant- evidenter om de brug te maken.

Bibliografie

Vermote, R.  (2006). Wanneer ambulante therapie tekortschiet, Tijdschrift voor Psychoanalyse, 12(2):143-148

Missinne, T. (2017). Over het creatief en destructief potentieel van groepen: Bespreking van: Jason Maratos (red.) (2015). Foundations of group analysis for the twinty-first century. London: Karnac Books Tijdschrift voor Psychoanalyse, 23(3):231-233